Elders – Opus 5

Standplaats Baarn

Ewa Maria Wagner

1

Standplaats Baarn

Foto: Ron Pol, Viool met een uitzicht (1994)

VorigeVolgende

Opus 5


‘Baarn, wat is het daar mooi!’

Aflevering 1: Maria Dermoût

Ik sta in een lange rij met twee stembiljetten en mijn paspoort in de hand voor het Centraal Station in Baarn, dat voor een dag het decor voor een stembureau is. De middag is zonnig maar de Baarnaars om mij heen kijken liever naar hun mobieltjes. Het schuiven achter de mensen gaat langzaam, ik kom net voor de ingang weer stil te staan. Achter me hoor ik een spottend commentaar op politieke leiders wanneer mijn blik op een stenen gedenkplaat naast de ingang valt:

Op dit station (1874) zijn vele kunstenaars gearriveerd en vertrokken. Letterkundigen: Louis Couperus, Augusta de Wit, Frederik van Eeden, Jacqueline van der Waals, Lodewijk van Deyssel, Maria Dermoût, Herman Gorter, P.C. Boutens en Albert Verwey. Beeldende kunstenaars: Vincent van Gogh, Jan Veth, H.P.Berlage en M.C.Escher. Zij konden het Van Gogh nazeggen: Baarn, wat is het daar mooi!

Vijf jaar lang woon ik al in Baarn, ik loop hier bijna dagelijks langs maar deze gedenksteen heb ik nog nooit waargenomen. In de uitroep van Van Gogh herken ik ook mijn emoties. Sommige namen waren me al bekend, zoals M.C. Escher en Lodewijk van Deyssel (pseudoniem van Karel Joan Lodewijk Alberdingk Thijm), ze woonden in Baarn. Ook weet ik dat de Tachtigers Frederik van Eeden, Albert Verwey en Herman Gorter ooit door koetsen van dit station werden opgehaald en naar het door de familie Witsen gehuurde landgoed Ewijckshoeve werden gebracht. Recent heb ik in De boeken der kleine zielen van Louis Couperus over Baarn gelezen en ik wist ook dat Jan Veth niet alleen kunstschilder was, maar ook een bevlogen dichter. Maar de andere namen zeggen mij bar weinig. Misschien omdat ik zelf schrijf, trekken vooral de vrouwennamen mijn aandacht: wie was Maria Dermoût, Jacqueline van der Waals of Augusta de Wit?

Ik betreed de stationshal en mag eindelijk stemmen. Als ik aan mijn burgerlijke plicht heb voldaan, blijf ik even bij de uitgang staan, prent de tekst van de gedenksteen in mijn geheugen en verlaat het stationsplein.
    De namen van de kunstenaars van de gedenksteen dansen subliem in mijn hoofd op het ritme van mijn passen richting huis. In de grote Baarnse villa’s links en rechts van me schuilt nog steeds het tweeslachtige oorlogsverleden van Oost en West. Onderweg van rampspoed naar geluk schikten de vroegere bewoners van deze villa’s zich naar de transformatie van die tijd, verlieten de gordel van smaragd en keerden met hun gezinnen terug naar Nederland. Voorgoed in Baarn misten ze weer het verleden, verwerkten het beleefde goed en kwaad in boeken, schilderijen of gedichten. Zelf ben ik nooit in Indonesië geweest, en ik verwonder me over mijn nieuwsgierigheid naar de tropen en de vergane levens die de exotische verte met Baarn verbinden. Wat precies wekt mijn belangstelling?
    Ik wil in hun ziel kijken, alles over hen weten alsof in de verhalen een sleutel te vinden is waarmee ik ook mijn wereld zou kunnen openen. Even overweldigd door deze gedachte blijf ik staan en sluit mijn ogen. De eerste vraag die in me opkomt is: waar woonde Maria Dermoût?

Als ik de foto’s bekijk van Helena Anthonia Maria Elisabeth Dermoût-Ingerman, geboren in 1888 op Java en overleden in 1962 in ’s-Gravenhage, zie ik een mooie vrouw met Indisch bloed en twijfel meteen over de opmerking dat haar ‘gemengdbloedigheid’ nooit bewezen is. In de plaatselijke bibliotheek leen ik haar boek: De tienduizend dingen. Lezend kom ik in een andere wereld en leer dat wat dood is, leeft. Met zeggingskracht en zonder sentiment wisselt ze gemis, vertroosting en liefde met de dodenwereld af. Het dagelijks gebeuren met zijn tienduizend kleine zaken is volgens haar het hoofdthema als een mens zijn dodenreis begint. Goena-goena (stille kracht) kleurt het bestaan van haar personages die soms dankzij – of juist ondanks – de geladenheid van de kleine dingen in hun lot berusten. De bezieling van gebruiks- of kunstvoorwerpen wakkeren vaak magische oerkrachten aan die haar verhalen op gang houden, maar ik zie een bepaalde onthechting van de dierbare jeugdjaren, iets wat als een soort verwantschap voor me voelt.
    Maar over haar verblijf in Baarn kom ik er niets te weten. Pas in de biografie van Kester Freriks, evenzo in de bibliotheek gevonden, lees ik dat Baarn een korte episode in Dermoûts leven was. Eind november 1944, tijdens de Hongerwinter, werd ze samen met haar man Isaac ‘op gezag van de bezetter’ van Arnhem naar Baarn geëvacueerd. In het verhaal ‘Nieuwe mensen’ raakt ze me met het tijdsbeeld dat ze beschreef toen ze onderweg naar Baarn was:

Het was een grote platte boerenkar met een afdak en opzij gesloten […], er stonden smalle houten banken langs de kanten waarop mensen zaten […], met hun koffers en tassen en zakken. Twee grote sterke boerenpaarden trokken de wagen, een voerman en twee helpers zaten op de bok.

Op de Dallaan (huidige Beukenlaan) mag ze met haar echtgenoot Isaac uitstappen voor huisnummer 9. Volgens Freriks woonden in hetzelfde huis ook nog ‘een weduwe, een weduwnaar met zijn stiefzoon en zijn stiefdochter’. Maar Maria heeft moeite met het donkere huis met een grote boom in de voortuin, met de samenleving, met de tijd überhaupt. Al die sombere maanden mist ze haar kinderen en omdat ze zich eenzaam voelt, houdt ze zich onledig met kleine bezigheden die de dag dragelijk maken; ook heeft ze moeite met het collectieve leven. Ze ervaart Baarn als een kleine levensruimte waar ze de beperkingen trotseert maar laat al gauw de gevoelens winnen van het verstand. Veel later, in de jaren vijftig, schrijft ze er in haar dagboeken over:

Zo’n kleine stevige schutting om ons heen met niets dan A’s lijkt het wel: kasten, klassen, standen, landen, rassen, noem maar op! Hier en daar met oude diepe dingen verbonden ook nog, zo vertrouwd, zo veilig om ons heen; maar wij, wij van de geest, wij kunnen zonder; wij willen niet altijd, maar wij kunnen in de wind en de kou gaan staan en kijken, is het niet waar jonge vriend? Uit onze ogen kijken, als wij willen.

Als ik ontdek dat ze op haar tweeënzestigste haar eerste literaire boek publiceerde, slaak ik een kreet en de verwantschap voelt nu nog nauwer, want ook ik publiceerde mijn boeken pas na mijn vijfenvijftigste. Nieuwsgierig sla ik de boeken dicht en ga op zoek naar haar adres. Binnen een paar minuten sta ik voor Huize Loma, Beukenlaan 9 (vroeger Dallaan 9). De zon valt op het huis, verlicht het sierlijke balkon boven de ronde boog van de ingang, het huis lijkt klein. Maar dankzij Maria Dermoût weet ik dat het kleine verre van onbetekenend is. Ik draai me om en loop door, benieuwd waar de andere namen van de gedenksteen me in mijn eigen tijd zullen brengen.

Ewa Maria Wagner, in 1964 geboren in Silezië, schrijft over haar leven: ‘Na vanaf 1988 drie jaar in München te hebben gemusiceerd, vond ik in Nederland de muziek, het schrijven en mezelf.
    Silezië worstelt al eeuwenlang met zijn identiteit. Misschien daarom besloot mijn vader dat een leven in de muziek de beste weg voor me zou zijn. Maar mijn relatie met de letteren, die ik al sinds mijn kinderjaren koester, groeide met mijn talenkennis mee. Na Pools, Duits, Russisch, Frans en Engels, bekrachtigt juist het Nederlands mijn liefde voor verhalen – de essentie van mijn leven. Sinds het diploma dat ik in 2016 aan de Schrijversvakschool in Amsterdam behaalde, verdiep ik me dagelijks in de Nederlandse taalkronkels om naast mijn geliefde orkestbaan fatsoenlijk te kunnen schrijven. Muziek is mijn rode draad, maar of het nu mijn columns in de NRC betreft, mijn debuutroman Het Tristan Akkoord (2019), mijn essays over mijn woonstreek in de Baarnsche Courant of mijn bijdragen aan Elders literair, zingeving vind ik in de taal zelf.’ www.ewamariawagner.nl

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *